Een paar maanden geleden kwam het belachelijke, nu blijkt, idee in me op om drie keer op één dag de Mont Ventoux te bedwingen. Van alle kanten een keer omhoog fietsen. Ik was me er van bewust dat het een hele opgave zou worden, niet iets wat je zo maar even zou doen. Maar ik was er van overtuigd dat het me zou lukken. De allerlaatste kilometers van de 138 kilometer tellende tocht zou ik fietsen op Verdi’s triumphant march uit de opera Aïda. Op de laatste klanken zou ik van mijn fiets stappen en een diepe buiging maken. In mijn gedachten zou het zo gaan.
De nacht ervoor ging voortreffelijk. Ik ging veels te laat op bed, de wekker zou al om 05:00 gaan, en als klap op de vuurpijl besloot mijn bed in de gehuurde caravan het ook nog eens te begeven. Een kleine hartverzakking een paar uur voor mijn epische tocht moet kunnen. Mijn vader stond in de caravan en kreeg van schrik Toco Tholin in zijn oog. Een betere voorbereiding kun je je niet wensen.
Op 25 juni, kwart over 6, zat ik op de fiets voor de klim vanuit Malaucène, na eerst mijn eerste stempel bij de bakker gehaald te hebben. Tot een paar dagen voor deze grote dag, kende ik die klim nog niet. De andere twee had ik twee jaar geleden al een keer gedaan. Dit keer ging het beter dan een paar dagen geleden. Ik wist dat na de zware stukken minder zware stukken zouden komen om even bij te komen. Een paar dagen geleden waren ze na zo’n 10 kilometer bezig om de weg opnieuw te asfalteren. Het was nog steeds niet helemaal af en de rechter weghelft leek op de met grint bezaaide oprit van een jaren ’70 bungalow. Er was niemand op de berg in deze vroegte, behalve de oudere man in een fluorescerend windjack die naar beneden kwam zoeven, dus ik kon heerlijk op de verkeerde weghelft rijden. Op het steile stuk enkele kilometers voor het einde kwam mijn vader met de auto achter mij rijden, de muziek van The Doors klonk keihard uit de speakers. Ik was bijna aan het eind van de eerste klim.
Boven op de berg was het stil. Er stond één andere wielrenner op de top. Het winkeltje en het restaurantje waren beide dicht en de koopmannen hadden hun kraampjes met snoep nog niet opgebouwd. De grote stroom van fietsers was nog niet gearriveerd en de toeristen hadden hun campers nog niet op de top geparkeerd. De berg sliep nog. De Ventoux had nog geen kans gehad om mijn plannen te dwarsbomen.
Na de bevoorrading pakte mijn vader de fiets uit de auto en vergezelde me naar Bédoin. De afdaling ging snel en hoe lager we kwamen, hoe meer fietsers we tegen de zwaartekracht zagen vechten. In Bédoin haalde ik snel mijn stempel, bij een fietsenverkoper met de grootste grijns die ik ooit had gezien, en we gingen weer op weg naar de top.
Het bos. Dat verdomde bos. Dat verdomde bos van 10 kilometer lang stijgingspercentages van rond de 10 procent. Ik vervloekte het bos. De berg was wakker en had een ochtendhumeur.
Het was heet in het bos, ik reed 6 kilometer per uur, wilde het liefst omkeren en begon al snel met aftellen. Nog 4 kilometer en 600 meter tot Chalet Reynard, nog 4 kilometer en 500 meter tot Chalet Reynard. Van een super vies en mierzoet gelletje kreeg ik een kleine boost. De andere redding was mijn iPod. Ik had goed gebruik gemaakt van college en tijdens die uren een speciale Ventoux playlist gemaakt. Het was een afspiegeling van mijn gehele iTunes bibliotheek: van Avicii tot Verdi. Het super foute ‘Les Lacs du Connemara’ van Michel Sardou hielp me door het bos. Rammsteins ‘Ich Will’ klonk vlak voor Reynard. Het gaat me lukken.
Drie kilometer voor de top kwam de man met de hamer. Ik had honger. Heel erg honger. Voor me zag ik bakken patat met heel veel mayonaise, ik zou een moord doen voor een paar kipnuggets. Mijn iPod speelde ‘Voices’ van Vangelis, een veels te bombastische soundtrack bij het treurige beeld van een zwalkend meisje op een fluorescerend gele fiets. Daarna sprak Matt Bellamy van Muse me toe: ‘And I choose to survive, whatever it takes.’ Hij had gelijk. Ik ga door. Op de top at ik binnen een minuut een hele zak chips leeg.
Ik had nu twee derde gehad, dus snel de afdaling in naar Sault. En dat duurde lang. Heel erg lang. Normaal fiets ik een berg op en ga dezelfde weg weer naar beneden, mezelf verbazend over de enorme afstand die ik omhoog hebt gefietst. Nu zie je hoe ver je straks weer terug naar de top moet fietsen. Het is dat ik mijn stempel moest halen in Sault, anders had ik na 20 kilometer gedacht: ‘Laat die laatste 6 maar zitten, we beginnen hier met de klim.’
De afdaling van Sault eindigt met een klein klimmetje, een pijnlijk klimmetje na 2 keer de Ventoux in de benen. De man bij de VVV stempelde met veel enthousiasme mijn kaart en ik besloot gelijk maar weer op weg te gaan. We fietsten beide ontzettend langzaam. Sault is de makkelijke klim, maar op dat moment niet meer. Ik kon niet wachten tot de bijna vlakke kilometers voor Chalet Reynard. Bij het chalet maakte ik me op voor de allerlaatste 6 kilometer. Ik propte twee mueslirepen naar binnen en begon met enige tegenzin aan de finale.
Als ik het maar haal tot de naam ‘MOLLEMA’ daar op het asfalt.
In die laatste kilometers heb ik in elke buitenbocht gestopt. En ook nog een keer bij het Simpson monument. Ik begon beter haalbare doelen voor mezelf te stellen. Als ik het maar haal tot de volgende bocht. Als ik het maar haal tot die rare steen daar. Als ik het maar haal tot de naam ‘MOLLEMA’ daar op het asfalt. In de laatste 600 meter kreeg ik opeens een klein windje in de rug. Na zo’n gestoorde tocht begin je op een gegeven moment een beetje raar te worden: ik begon de berg te bedanken. Dankjewel, dankjewel, dankjewel. Of is het U..? Misschien wil de Ventoux met U aangesproken worden? Dankuwel, dankuwel...
En zo kwam ik toch op de top terecht, waar ik eerst even voor pampus moest gaan liggen. De mensen die ik onderweg had gesproken kwamen me feliciteren. Ik had de berg verslagen.
In de afdaling terug naar Malaucène realiseerde ik me dat ik vergeten was naar Verdi te luisteren.
Deze blog werd met toestemming van de auteur overgenomen van Pedala.
Stephanie Reitsema komt uit Amsterdam en is in het dagelijks leven master student in Media Studies. Fietst sinds 2012 en is nog steeds geen vrienden met de wind. Probeert mensen er van te overtuigen dat douchen met je fiets echt het beste idee ooit is.