Sinterklaas had hem een aanhangfiets gegeven, met het idee dat we samen tochtjes zouden kunnen maken over de Veluwe. Maar meneer had een ander plan. In navolging van de tientallen keren dat zijn ouders de Berg hadden beklommen, wilde Jip er zelf mee de Mont Ventoux op fietsen. En zo geschiedde. Acht augustus, een maand voor zijn zesde verjaardag, was het D-day.
Het waaide, maar zoals altijd lag de Berg er roerloos bij, onder de diepblauwe hemel van de Provence. Jip zat achterin de auto op weg naar Sault. Ariane stuurde, ik at een taartje.
‘Ik ben moe,’ zei Jip: ‘en ik heb buikpijn.’ Ariane en ik keken elkaar aan.
Het was zijn eigen idee om de berg te beklimmen, maar we hadden altijd gezegd dat het leuk moest blijven. Wil je later nog met plezier kunnen fietsen, dan moet je het plezierig houden.
Ariane zei: ‘Jippie, je hoeft niet hoor, maar we gaan het gewoon proberen.’
‘Als je het niet leuk vindt, dan zetten we je fiets weer op de auto,’ vulde ik aan. Ik herkende het wel, zoals vrijwel iedere sporter vlak voor een groot evenement zag hij op tegen het moment waarnaar hij heimelijk verlangde.
Een half uur later hadden we Trek (zoals het gevaarte door ons wordt genoemd) achter mijn racefiets gekoppeld en peddelden we rustig door de lavendelvelden. De klim was nog geen kilometer oud of vanachter mijn rug klonken de kinderliedjes en allerlei vragen over wielrenners, bochten, stijgingspercentages, versnellingen en over hoe lang het nog was.
Dit jaar had ik voor het eerst weer behoorlijk veel gefietst. Al ging het tijdens de eerste beklimmingen van de Berg deze zomer nog stroef, ik wist dat de conditie er was.
Toch schrok ik hoe snel ik terug moest schakelen. Normaal heb ik de 39 x 27 tijdens de Sault-versie niet nodig, maar nu met het 40 kg wegende treintje achter me aan, was mijn bravoure al binnen een paar minuten teruggedrongen tot de lichtste versnelling. Zo hield ik tenminste nog wat sap over voor de laatste kilometers.
Jip zat te zingen en te kwebbelen en had plezier. De zenuwen waren weg en hij genoot van het uitzicht, de bochten en de collega’s die we passeerden. Die we passeerden? Ja.
Omdat de 27 het lichtste was dat we konden draaien, moet je vaart houden. Dit in tegenstelling tot de compacten en de triples, die de spieren kunnen sparen. Het nadeel is het zuur, het voordeel is de vaart. En als het wat steiler werd dan maande ik Jip om even wat steviger mee te trappen. Daarmee kwam het gewicht dat ik omhoog zeulde weer tot leven en reden we als een tandem. De eerste die we inhaalden was een stevig gebouwde man. Zijn lichaamshouding verried zijn vorm. ‘Kom jij uit Nederland?’, klonk het kinderstemmetje achter mijn rug.
De man draaide zijn rood aangelopen hoofd en keek met grote ogen naar het mannetje achter me. ‘Ja,’ pufte hij, ‘uit Amsterdam.’
‘Hé, daar woont mijn tante ook,… doei!’
Door. Ik voelde hoe Jip aanzette en moraal kreeg.
Iedereen die door ons werd ingehaald, kon rekenen op een vriendelijk woordje.
Het was prachtig om zo de Ventoux op te rijden, en het past naadloos in onze manier van leven om het zo te doen. In 1999 zijn Ariane en ik op de top getrouwd. Ariane kwam vanuit Malaucène omhoog gereden en ik vanuit Bedoin. Twee jaar later, op zijn eerste verjaardag, werd Jip gedoopt, nadat hij in een Burley achter de fiets omhoog was gereden, en weer twee jaar later werd ik de eerste Galerien van Nederland door op één dag de Berg van vier verschillende kanten op te rijden. Ondertussen voelde ik dat mijn motor aanzienlijk meer verbruikt had dan gewenst. Ik dronk dorstlesser met mineralen, en de machine bleef draaien, zoekend naar ritme tussen de 21, 24, 27.
Chalet Reynard was een feest der herkenning. De familie (Ariane, oma, een oom, twee tantes en een vriendin) stond er uitgerust met camera’s ons op te wachten.
‘Jip, wil je hier stoppen om te rusten?’
Hoe had ik het durven vragen. ‘Nee, we gaan door, direct naar de top!’
Een dag eerder waren Ariane, mijn zus en ik al met de auto naar boven gereden om net als in het echt, overal op de Berg de naam van de favoriet op het asfalt te kliederen. JIP!
We reden door. De ketting spoorde naar de 27. Hier moest ik het mee doen.
De laatste zes kilometer zijn het toetje van de klim. Elke keer is het prachtig, het is een eb en vloed. De afstoting en aantrekkingskracht van de witte toren. Voor dit stuk van de klim ben ik nooit bang. Op één of andere manier loopt het wel. Maar nu was het zwaarder dan alle andere keren. Jip trapte serieus mee en we vielen nog steeds niet stil.
Een man in een Phonak-shirt (door Jip steevast Landis genoemd) en een man in het bolletjesshirt (natuurlijk Rasmussen) werden door ons achtergelaten.
Met nog drie kilometer te gaan, begonnen mijn benen te protesteren. Ik voelde hoe mijn spieren de krachttraining meer dan beu waren. Maar we wilden door.
‘Kom op, Jippie! Daar is de top. Trappen!!’
Voorbij Simpson werd het lijden. Met moeite hielden we ons in gang. Jip pufte en zuchtte.
‘Trappen, alles wat je hebt,…zoals bij atletiek de laatste 400 meter…’ Ik zocht naar woorden om hem aan te sporen. Zijn pedaalkracht was hard nodig. Ik was leeg. Nog één kilometer, de steilste! Ik wilde staan, maar dat ging niet. Een fiets met aanhanger kan niet dansen.
De familie moedigde ons aan, en met hen ook onbekenden.
Op één af andere manier geeft je dat toch net de kracht om door te bijten. De laatste bocht, nog dertig meter…boven!
Ik stapte van mijn fiets en omhelsde mijn zoon.
De aap kwam uit de mouw. De verborgen motivatie van Jip. Op de top van de Ventoux staat een gigantische kraam met snoep en nougat. Iemand had hem een zak zoetigheid beloofd, wanneer hij het zou halen. Een soort mentale-doping dus. In een mum van tijd zag hij eruit als een hamstertje…
Van ons kreeg hij een gevlochten armband. ‘Jip, deze tocht is een cadeau aan jezelf. Elke keer wanneer je denkt iets niet te kunnen, kijk dan, en denk aan dit moment.’
Hij glom.
’s Avonds bracht Ariane hem naar bed. Ik zat buiten op het terras voor het huis en keek naar het silhouet van de Berg. Ineens stond hij weer naast me, sloeg zijn armen om me heen en zei: ‘Papa,…bedankt voor de klim.’
Mission Completed.
Bas Steman