Waarom? In Godsnaam, waarom? Dit is de vraag die ik op voorhand kreeg van mijn familie en vrienden, toen ik hun vertelde over mijn plannen. En dat is de vraag die ik mezelf stelde, op het moeilijkste moment, de steilste helling, het slechtste pad en de ergste regen.
Het antwoord varieert naargelang het moment: waarom niet? Omdat mijn lichaam dit op deze leeftijd nog aankan. Omdat ik heel graag eenzaam op de fiets zit. Omdat ik van bergen hou. Omdat ik van fysiek afzien hou. Omdat dit nu eenmaal op mijn bucketlist staat…
Het feit dat je dit tekstje leest, moet voor jou voldoende reden zijn om het ook effectief te doen. De interesse is er, je bent al een fietser, de streek is magnifiek en dit moet je gewoon proberen. Spring! Zet het in je agenda en leef ernaar toe. Dit is meer dan één dag op de fiets in de Provence. Dit is een ganse voorbereiding, zowel op als naast de fiets. Het avontuur, de stress en de fun begint vanaf het moment dat je beslissing vaststaat.
De rit en het parcours
Sommige bakkerijen in Malaucène zijn al open om zes uur, wat heel handig is om je stempel te krijgen op de dag zelf. En Ik had erop gerekend een foto te kunnen nemen van de groene lichtreclame van een apotheek wat verderop, maar de Fransen zijn blijkbaar toch behoorlijk energie-bewust. Het ding werkt niet buiten de openingsuren.
Dan maar op pad (route Thérèse Roumanille) met een selfie voor de bakkerij.
De opwarming is een strook van 3 km over asfalt. Enkel bij het buitenrijden van de dorpskom moet je even uit het zadel voor een kleine bult, maar dan loopt het heel vlot tot aan het bos. Een korte rechtse bocht over een brugje deed me even schrikken in het halfduister, maar verder is dit ideaal om meteen aan een hoge kadans snelheid te ontwikkelen.
Op punt C verlaat je het asfalt, om dat pas terug te zien op Mont Serein. Rechts afdraaien tot het pad versmalt tot een singletrack bospad zoals we het in de lage landen wel kennen. Maar al snel moet je van de fiets, tenzij je voornaam Tom, Mathieu of Nino is. Steil en grote stenen maken het fietsen onmogelijk. Dit is niet eens een pad te noemen. Soms kan je voor enkele tientallen meters opnieuw fietsen maar dan is het weer gedaan, tot het pad uitkomt op een bredere, dubbelsporige bosweg. Tussen punt “E” en “I” is het fantastisch fietsen. Het pad is goed berijdbaar, de helling is heel gezapig en het zicht op de vallei links is adembenemend. Ondertussen heb je tussen de bomen ook al een blik kunnen werpen op de top van de Ventoux.
Het vlotte rijden komt abrupt tot een einde op punt “J”. Met een scherpe linkse bocht kom je op een kaarsrecht pad, steil omhoog met een heel nadelige ondergrond: grote losse stenen. Het pad noodzaakt je om continue naar de grond te kijken, bij te sturen en te blijven zitten zodat het achterwerk en onderrug alle schokken krijgen. Dit blijft zo duren tot je uit het bos komt bij de eerste huizen van Mont Serein. Ikzelf ben op punt K het pad blijven volgen om dan na de volgende haarspeldbocht links af te draaien en zo verderop in het ski-oord tevoorschijn te komen. Het asfalt is een verademing.
Even recupereren, bidons bijvullen en rustig verder peddellen naar de top van de Ventoux.
Ik moet zeggen dat de verhalen van de vorige Forestiers en Grandonneurs me wat angst inboezemden wat betreft het vinden van de juiste paden op deze route. Maar met de gpx-files op van deze site, Google maps en wat studie-werk, kan je je fietscomputer blindelings volgen.
Na een vlotte afdaling, een half uurtje rust en herbevoorrading in Bedoin, was ik klaar voor het tweede deel van de rit. Tot punt “D” is het te makkelijk om te vernoemen. Maar dan begint de ellende. Het enige positieve dat ik zou kunnen meegeven, is dat het pad zeker breed genoeg is. Maar het blijft steil oplopen tot ‘le Jas des Pélerins’, er zijn quasi geen recuperatie-stroken. Dit is geen grindpad. Dit is een keien-pad, met stenen ter grootte van een vuist en (veel) meer, zodat je continu van steen naar steen hotst en je opnieuw amper rust in de onderrug krijgt. Slechts sporadisch opent de natuur zich en krijgt je een blik op de vallei en het dorp Bédoin.
Deze strook is een individueel gevecht, zelfs al rij je met een of meerdere bikers. Dit is de strook waarbij de gedachten komen als “waarom ben ik hier weer ook aan begonnen?”.
‘Le Jas de Pélerins’ is een groot kruispunt, midden het bos en een belangrijk richtpunt in de rit. Vanaf hier loopt het niet meer zo geweldig op en komen er aflopende stroken waar je opnieuw deftig kan opschakelen en in hoge kadans een mooie snelheid kan ontwikkelen. De ondergrond laat dit ook toe zodat de laatste 4 km een echte moraal-boost is tot aan de ‘plaine des hermitants’. Ga evenwel niet te snel en probeer ook rond te kijken. Hier komt je in een decor van gigantische hellingen met enkel de typische scherpe stenen van de Mont Ventoux.
Vanaf dan is het bekend terrein: een goeie 5 km aan 7% naar de top. En je bent weer in gezelschap van andere bikers die net zo kapot zitten als jezelf. Nog even een geforceerde grijns produceren naar de fotografen langs de kant, het kaartje aannemen en verder dansen op de pedalen (achterwerk doet teveel pijn) tot aan het bestickerde bord op de top.
Vooraleer de afdaling aan te vatten, zou ik adviseren om toch ruim de tijd te nemen om je lichaam tot rust te laten komen. Zoek beschutting als het hard waait of koud is, trek extra of droge kleren aan en neem handschoenen. De afdaling kan behoorlijk uitdagend zijn met koude vingers, klapperende knieën en kramp in de schouders en nek. Gebruik je GPS om de (blinde) bochten op voorhand te kunnen inschatten. Blijf rechts rijden maar laat je niet opjagen door de ongeduldige chauffeurs. Probeer ook geen tijd te winnen in de afdaling. Het is het risico niet waard.
Hoe zit dat met het materiaal en begeleiding?
Je wint geen koers omdat je een mooie fiets hebt. Forestier word je ook niet dankzij een dure topfiets. De uitdaging wordt wel haalbaar met een technisch perfecte fiets.
Het vehikel waarmee ik op pad ben geweest is een 18 jaar oude MERIDA hardtail bike met een stugge voorvork en 26” wielen met velgremmen en Continental X-King 2.2 banden. Een bidonhouder voor een 800ml fles op het kader en nog 2 bidons in de rugzak. Camelbag? Nee dank je. Ik zag mezelf op de technische stroken niet de hand van het stuur te nemen om de drinkslang te grijpen. De korte drink- en fotopauzes waren een welkome ontspanning voor de spieren.
Verder in de rugzak zaten 2 reserve binnenbanden, een kleine toolset om de remmen open te zetten bij het klimmen, een regenjas en windjack, enkele bars en gels en de GSM.
Het hebben van goeie begeleiding kan het verschil maken. Na 3 uur in de regen gereden te hebben, was het een ongelooflijke luxe om aan ‘Plaine des Hermitants’ quasi volledig van kleren te kunnen wisselen en met minstens een droog bovenlijf de rest van de beklimming (nog altijd in de regen) te kunnen aanvatten. In de auto is er altijd voldoende water, energiedrank, fruit, energy bars en gels en kleren. Het is voor de mensen in de auto niet zo interessant tijdens de Forestier omdat je 80% van de rit ‘onvolgbaar’ bent maar de wetenschap dat ze er (zullen) zijn, is voor de fietser bemoedigend.
Voeding? ’s Morgens muesli in melk en 4 pannenkoeken. Meer kreeg ik niet door mijn keel. De rest van de dag heb ik me beperkt tot het Etixx gamma: isotone drank, powerbars en gels. Vanaf de middag kreeg ik enkel nog de gels binnengespoeld met veel water.
En de volgende keer?
Excuseer? Een volgende keer? Goed zot, gij.
En toch, hoe diep je ook moet gaan, hoe kwaad je ook op jezelf bent tijdens de rit, en hoe je jezelf beloofd nooit meer dergelijke dingen te doen, toch komt na enkele dagen de gedachte dat het allemaal wel niet zo erg was. En zit je al te denken hoe je het anders zou doen.
Om te beginnen zou ik de rit vroeger aanvatten. Nu ben ik om 07:00 – bij zonsopgang – vertrokken in Malaucène. Het idee om in het donker te moeten offroad rijden op onbekende paden, sprak me niet aan, vooral omdat ik alleen reed. Maar de volgende keer zou ik in Bédoin vertrekken en minstens 1 uur voor zonsopgang. Dat geeft je max 30 minuten in het donker en dan begint het eerste licht al te komen. Het begin van het traject van ‘Joseph Eymard’ is makkelijk, breed en overzichtelijk. In tegenstelling tot het begin van Roumanille, waar je na 3 km asfalt al meteen op een singlepath het bos induikt en ook vrij snel te voet staat.
De volgorde van de ritten zou ik ook aanpassen. Eerst Eymard vanuit Bedoin (zie reden hierboven) en dan – in geval van Grandonneur – de route Jean des Baumes. Ik vermoed dat de paden van Jean des Baumes gelijkaardig zijn als Eymard (grote losse stenen) maar er zit tenminste enkele honderden meters asfalt in (Saint-Estève) waar je toch weer ‘en danseuse’ naar boven kan en het achterwerk wat rust gunnen.
Als laatste dan de route Thérèse Roumanille vanuit Malaucène omdat de stukken “push-bike” een welkome afwisseling gaan zijn voor de vermoeide benen en achterwerk. Nadien volgt een lang stuk dat best te rijden is om af te sluiten met opnieuw een heel slecht stuk tot aan Mont Serein.
Afgaande op mijn eigen ervaring, zou dit mijn plan zijn voor de titel “Grandonneur du Mont Ventoux”.
En wat ik de volgende keer ook niet meer zou doen, is de Cinglé du Mont Ventoux te rijden de dag voordien...
Fietser en auteur: Hans Couckuyt, België
Forestier du Ventoux nr. 38
Start Malaucène om 07:07 via route de Roumanille – aankomst op de top om 11:24
Vertrek in Bédoin om 12:50 via route Joseph Eymard – aankomst op de top om 17:00
Terug in Malaucène om 17:45
Strava: https://www.strava.com/activities/5900102523