We hadden het plan al maanden vantevoren klaar. Eiso en ik zouden naar Zuid-Frankrijk gaan om de Mont Ventoux te beklimmen. Hoewel slechts zeventien jaar oud, hadden we een reputatie hoog te houden: ik, omdat ik tegen iedereen al had zitten opscheppen hoe ik eerste was geworden in het Friese bergklassement tegen Eiso (voor de goede orde: in dit klassement gold de brug over het Van Harinxma-kanaal bij Leeuwarden als hors catégorie). Eiso vooral omdat hij uit hetzelfde dorp (Deersum) kwam als aanstaande schaatslegende Ids Postma die zich toen al middels fiets en skeeler op de wegen deed gelden en die we nooit konden bijhouden hoewel hij twee jaar jonger was. Ik kan u verzekeren, zoiets knaagt aan het eergevoel van de gemiddelde postpuber.
We boekten een reis die ons met fiets in een bus naar Avignon zou vervoeren en drie weken later weer zou oppikken. Eiso's moeder bracht ons naar Utrecht in haar oude Volvo met een rijstijl die ernstig bijdroeg tot de wagenziekte die ik toen voor de eerste en enige keer meemaakte. Net op tijd in Utrecht aangekomen, de bus ingeladen en op weg.
Ik zal Eiso's eerste opmerking in Avignon niet snel vergeten: “Waar is de Ventoux dan?”, vooral omdat hij werd uitgesproken terwijl Eiso met de rug naar een enorme bult aan de horizon stond. Goed, de Ventoux was snel gevonden. We hadden besloten eerst een week als voorbereiding langs de andere oever van de Rhône te gaan fietsen, maar ons volstrekte gebrek aan voorbereiding brak ons al snel op, evenals de onfortuinlijke beslissing om te gaan fietsen met nogal zware rugzakken. Desondanks maakten we de nodige kilometers in de Gard alvorens weer naar de rechteroever over te steken via Tavel en Chateauneuf, waar iets teveel van het lokale product werd genoten. Uiteindelijk kwamen we uit op de camping municipale in Pernes-les-Fontaines, een charmante plaats die zijn aantrekkelijkheid mede ontleende aan de aanwezigheid van vele fonteinen, waardoor we niet werden gedwongen verder in te teren op de toch al schaarse reisfondsen door flessen water te kopen.
Op zeventien augustus 1988 was het dan zover. We vertrokken redelijk vroeg (negen uur ‘s ochtends) uit Pernes en reden via Carpentras naar Malaucène. Een heerlijk stuk fietsen dat licht opliep en waar ik tot mijn schrik merkte dat Eiso al snel moest lossen. Dat beloofde wat voor de rest van de dag. We hadden besloten te klimmen vanuit Malaucène, omdat dat korter zou zijn. De ‘officiële' route liep weliswaar via Bedoin, maar vanuit het noorden was-ie ook nog steeds twee kilometer hoog dus we zagen geen beletsel om die route te nemen. Malaucène door, over het bruggetje; dit viel allemaal best mee. Linksaf en daar begon de lol. Godallemachtig wat een klim. Mijn eerste alp (het zou gelukkig niet de laatste worden) en het was geen soepele kennismaking. Eiso's inzinking op de aanloop was bedrieglijk gebleken want hij zette zich al snel aan kop. Na een paar kilometer (driehonderd in mijn herinnering maar vier in werkelijkheid) wreekte zich het feit dat hij niet kleiner kon schakelen dan 42x24; dit suïcidale verzet bleek Eiso's krachten toch te boven te gaan. Ik had goddank een 27 gemonteerd; niet veel beter, gezien mijn conditie was een tripel met 28-tandwiel geen overbodige luxe geweest. Na een kilometer of vijf de eerste stop; in onze ogen een enorme nederlaag, maar deze eerste kilometers waren catastrofaal genoeg geweest om onze ambities wat meer op één lijn met de realiteit te brengen.
Gegeten en gedronken (heel veel friese koek en water mee) en weer opgestapt. Na een tijdje nog geforceerd te hebben raakte ik zowaar in een cadans. Het ging niet snel (hoe langzaam weet ik niet want een fietscomputer had ik niet) maar ik bleef vooruitkomen. We hadden afgesproken dat we niet op elkaar zouden wachten en de volgende pauze bij een te volgen afslag zou zijn. Ik heb niet meer naar Eiso omgekeken totdat ik de afslag in zicht kreeg, vooral uit vrees dat ik het ritme daardoor zou verliezen. Dat die vrees niet ongegrond was bleek toen we na de pauze weer doorfietsten en ik een ontzettende patat kreeg terwijl Eiso aan de einder verdween. De volgende pauze was bij de boomgrens, nog een flink eind verder - we hadden besloten samen naar de top te gaan. Flink eten gestouwd, even gaan liggen om rustig te buiken, opgestapt en zowaar, het ging een stuk beter. Mijn reisgenoot had wel door dat hij een stuk langer op mij had moeten wachten dan ik op hem dus met licht superioriteitsgevoel zette hij de laatste klim in naar de top. Dit kon ik uiteraard niet over mijn kant laten gaan en bij de laatste bocht zette ik de sprint in die me ook zo succesvol naar de pieken van de Van Harinxmabrug had gebracht. Uiteindelijk toch maar in de remmen geknepen om de belofte om samen aan te komen niet te breken (ik acht het niet uitgesloten dat Eiso's verslag van de laatste kilometer iets verschilt van het mijne).
We hadden er ongeveer drie uur over gedaan om van Malaucène naar de top te komen; maar we waren vooral blij dat we het gehaald hadden. Uiteraard wel foto's genomen om het aan het thuisfront te bewijzen en een tijdje voor het observatorium gezeten. Het was ondertussen redelijk laat en om tijd te sparen besloten we via dezelfde route te dalen als waarlangs we gekomen waren. Vanaf dat moment wordt mijn herinnering een beetje wazig; ik werd wakker in een Frans ziekenhuis met een bord ontzettend smerige groene pasta voor me en geen kleding behalve mijn wielerbroek. Het was negen uur ‘s ochtends en ik had geen idee wat er gebeurd was. Rond twaalven kwam Eiso langs en vertelde dat ik tijdens de afdaling met mijn voorwiel tegen een nogal forse kei was gestuiterd en op mijn plaat was gegaan. Het voorwiel zag eruit als een Fries pompeblêd (lelieblad), de fiets was wat verfrommeld, maar wonder boven wonder was ik er met de nodige schaafwonden en een gekneusde linkerschouder vanaf gekomen. Van mijn shirt was echt helemaal niets meer over, en ik wil bij deze de firma AGU bedanken voor de kwaliteit van haar textielen.
We hebben daarna nog een week gefietst met beperkt succes omdat ik slechts met één hand kon sturen. Met Eiso ben ik het contact een beetje verloren, maar een moeizaam bewegende linkerschouder blijft een herinnering aan de Mont Ventoux.